Belgische Herder Club Nederland - Logo

Rasinfo

Overgenomen uit ONZE HOND jaarboek 2003, geschreven door Natasja van Hout.

De Belgische Herder

Eén ras met vier verschijningsvormen.

odin jiovanni di scottatura 06 alcosethas bjorka angel 01 yentl van de schranshoeve 10

 

De Belgische Herder is een ras dat vier variëteiten kent: de Mechelaar, de Laekense herdershond, de Groenendaeler en de Tervuerense herdershond. Deze variëteiten onderscheiden zich naar haarsoort en kleur. In het jaarboek van ONZE HOND aandacht voor dit bijzondere ras.

Het is niet altijd zo geweest dat de vier variëteiten van de Belgische Herdershond zo strikt werden onderscheiden als tegenwoordig. Pas aan het einde van de 19e eeuw werd een aanzet gegeven tot het raszuiver fokken van deze vier varianten.

Herkomst
Over het algemeen neemt men aan dat de groep van herdershonden afstamt van de Canis familiaris matris optimae, die leefde in het Bronzen tijdperk en daarom ook wel Bronshond wordt genoemd. Toen de mens zijn zwervende bestaan inruilde voor een vaste vestiging in primitieve boerderijen en zich van de jacht meer ging richten op landbouw en veehouderij, werd de behoefte aan een helpende hond groter. Men gaat ervan uit dat de hond veelzijdig werd ingezet voor alle zich aandienende taken. Waarschijnlijk heeft hij gewerkt in de kudde, maar was hij tevens waakhond en jachthond. Met het eindigen van het nomadenbestaan van de mens, werd dus pas echt een begin gemaakt aan de domesticatie van de hond.
De primitieve boeren fokten voornamelijk geiten en schapen. Deze dieren werden overdag naar weiden gebracht door de herder. Zijn hond moest ervoor zorgen dat de dieren zich onderweg niet tegoed deden aan de gewassen die voor menselijke consumptie bedoeld waren.

Soorten
Opvallend is dat er verschillende herdershondensoorten ontstonden, afhankelijk van de streek waarin zij leefden. In die gebieden waar men veel te kampen had met grote roofdieren, had men behoefte aan grote, sterke, afschrikwekkende herdershonden die een beer of wolf op de vlucht konden doen slaan. In streken waar dit soort wilde dieren niet voorkwamen, waren de herdershonden wat kleiner van type. Vaak hadden deze honden een dichte, ruige vacht die bescherming moest bieden tegen de diverse weersinvloeden. Met het afnemen van het aantal grote roofdieren in Europa, verdween ook de behoefte aan de grote herdershonden en kwam het lichtere type meer in zwang. Dit lichtere type had meer uithoudingsvermogen dan zijn zware tegenhanger en was bovendien veel wendbaarder en energieker. Maar wat misschien nog wel belangrijker was voor de veelal arme schaapsherder: hij at niet zoveel als de zware herdershond. In deze tijd was het uiterlijk van de hond slechts in zoverre belangrijk dat het de hond in staat moest stellen om zijn functie te vervullen. En alleen die honden die zich in hun werk reeds bewezen hadden, kregen de gelegenheid zich voort te planten. Zo werd geselecteerd op werklust, wendbaarheid en uithoudingsvermogen en werd alleen het genetisch materiaal van de allerbeste honden doorgegeven.

Niet edel
De herdershonden behoorden tot de groep van ‘onedele honden’, de zogenaamde rekels, of mâtins. Dit waren de bastaardhonden, die onderscheiden moesten worden van de edele jachthonden van de adel. De groep van rekels werd onderverdeeld naar de functie die deze honden hadden. Zo onderscheidde men naast de herdershonden verder bijvoorbeeld nog trekhonden, slagershonden en hofhonden. Met een rekel mocht men niet jagen. Om te voorkomen dat rekels met jachtpassie toch een konijntje zouden verschalken, moest men deze honden een stok om de hals hangen om hen dit te belemmeren.
In de 17e eeuw werden veel rekels gehouden om het vee en de overige bezittingen van zijn baas te beschermen tegen wolven en dieven. Vaak droegen deze honden een halsband met ijzeren punten aan de buitenzijde, die de hals van de hond moesten beschermen tegen een aanval van een wolf. De rekels verschilden nogal van elkaar in uiterlijk, zowel in beharing als in grootte. We kunnen er rustig van uit gaan dat deze boerenrekel de stamvader is van de moderne Belgische Herdershond. Ook de Bouvier vindt in deze oude schaapherdershond zijn oorsprong.

Veelzijdig
De lichte, wendbare herdershonden waren breed inzetbaar. Naast het werk met de kudde en de bewaking van huis en haard, gebruikte men de schepershonden ook als trekhond voor de hondenkar. Ook smokkelaars maakten dankbaar gebruik van de slimme herdershonden om hun smokkelwaar over de grens te krijgen. Dit bleek een lucratieve zaak, totdat de douane besloot om zelf gebruik te maken van honden om het smokkelen tegen te gaan.
In de 18e eeuw maakte het politiekorps van Leuven reeds gebruik van herdershonden voor het lopen van hun ronde. Het bleek echter niet zo’n succes te zijn; aan het eind van dezelfde eeuw hief men de politiehond weer op. De honden zouden te graag bijten en zij maakten de omgeving er bepaald niet veiliger op.
Naast de schepershonden die veelal als bijtgraag te boek stonden, waren er ook de zogenaamde ganzenwachters. Deze honden dreven kudden ganzen. Het uiterlijk van deze honden was gelijk aan dat van de schepershonden, maar zij waren veel zachter van karakter. Bij deze honden moest de bijtrem groot zijn.

Zuivere fok
Aan het eind van de 19e eeuw groeide de kynologische belangstelling naar de verschillende hondenrassen. In deze periode waren er in België verschillende schepershonden die in type nogal van elkaar verschilden. Het waren honden die zich sterk richtten op hun baas en die nogal afstandelijk waren naar vreemden. Ze waren actief en levendig en hadden veel temperament. Het waren werkhonden pur sang. Zoals in de meeste landen duurde het lang voordat de kynologie interesse kreeg in de honden van eigen bodem. Men haalde liever een dure rashond uit het buitenland. Gelukkig kent ook vrijwel elk land een man of vrouw die zich opwierp als beschermer van de nationale rassen. Voor België is dat Adolphe Reul geweest, professor in de Zoötechniek aan de Staatsschool van Veeartsenij. Hij stond hierin niet alleen. Samen met Louis Huyghebaert en de heer Van der Snickt stond hij aan de wieg van de Belgische Herder. Professor Reul kwam veel op veekeuringen, waar het hem opviel dat het vee veelal door hetzelfde type hond werd vergezeld. De honden wekten zijn interesse en hij besloot zich te gaan verdiepen in de afstamming van deze Belgische schepershonden. Op 29 september 1891 richtte men in Brussel de Club du Chien de Berger Belge op.

Inventarisatie
Reul wilde door middel van inteelt de beste variëteiten bewaren. Aan dierenartsen in het hele land – oudleerlingen van hem - vroeg hij uit te kijken naar mooie typen en de eigenaren van deze honden met hun hond uit te nodigen voor een inventarisatiedag. Dit was nog niet zo eenvoudig, omdat de eigenaren van deze honden zich de luxe niet konden permitteren om hun hond een dag niet te laten werken. Op 15 november 1891 kon hij echter toch 117 Belgische herdershonden ontvangen op deze speciale tentoonstelling in de kliniek van de veeartsenijschool in Cureghem. Men meende uit deze gevarieerde groep te kunnen constateren dat de Belgische herder – van vreemde smetten ontdaan – onder te verdelen was in drie groepen naar vachtstructuur: een langharige, een ruwharige en een kortharige variant. Naar aanleiding van deze inventarisatiedag besloot de rasvereniging op 2 april 1892 de kenmerken van het ras die door professor Reul waren opgesteld, aan te nemen. Hiermee was de eerste rasstandaard een feit. Reul adviseerde fokkers om hun honden uitsluitend te paren aan honden met dezelfde haarlengte. Men kommerde zich in deze tijd nog niet om de kleur. Pas in 1899 werd door de Club du Chien de Berger Belge besloten dat bij ieder type een bepaalde kleur hoorde. De volgende kleuren werden vastgelegd: de kleur zwart voor de langharige honden, peper en zout voor de ruwharige en vaalrood voor de kortharige, bij wie een zwart masker hoorde.
De gevestigde kynologische orde was niet direct onder de indruk van de verrichtingen van professor Reul. Pas in 1900 nam de Société Royale St. Hubert twee typen van de Belgische Herder, de Mechelaar en de Groenendaeler, op in haar stamboek.
In 1923 richtte men in Nederland de Nederlandse Speciaalclub voor Belgische Herders op. Deze vereniging werd echter weer opgeheven, waarna in 1938 de huidige rasvereniging werd opgericht: de Nederlandse Vereniging voor Belgische Herdershonden (NVBH).

Eigenschappen
De Belgische Herder is een hond die sterk op zijn baas gericht is en het liefst de hele dag in zijn buurt is. Iedere beweging van zijn baas, doet de hond opspringen in de hoop dat er iets leuks gaat gebeuren. Niet iedereen kan dat gedrag waarderen. Hij heeft daarbij de typische eigenschappen van een hoedende hond. Wanneer men als gezin met een Belgische Herder het bos ingaat, zal hij proberen de groep goed bij elkaar te houden door in kringen rond te lopen. De Belgische Herder hecht zich bijzonder sterk aan zijn baas. Men noemt dit ook wel hyper-affectie. Hij kan moeilijk herplaatst worden, wanneer zijn baas niet meer voor hem kan zorgen, omdat hij een nieuwe baas moeilijk accepteert.
De Belgische Herdershond moet zelfverzekerd zijn en evenwichtig. Het duurt vrij lang voor de Belgische Herder echt volwassen is. Als jonge hond is hij erg gevoelig en het is dus bijzonder belangrijk om hem goed te socialiseren en met verschillende situaties in contact te brengen. Hij hoort niet nerveus te zijn, noch agressief of angstig. Een goede socialisatie en opvoeding spelen hier echter, naast erfelijke aanleg, een grote rol. Hij is een uitstekende bewaker van de eigendommen van zijn baas.

Werklust
De Belgische Herder is in de eerste plaats een werkhond. Het is dan ook bijzonder belangrijk dat hij de kans krijgt om ‘iets te doen’. De Belgische Herder wordt nog altijd graag gebruikt als geleidehond, als politiehond, als lawine- of reddingshond, als hasjhond of als speurhond. Wanneer u met uw Belgische Herder naar de plaatselijke kynologenclub gaat om een gehoorzaamheidscursus met hem te volgen, zult u merken dat uw hond dit niet alleen ontzettend leuk vindt, maar dat hij ook niet zelden uitblinkt in zijn groepje. De Belgische Herder is bijzonder intelligent en doet niets liever dan voor zijn baas werken. Hij wil het zo graag goed doen! Andere mogelijkheden om hem vervangend werk te bieden zijn behendigheid, VZH (verkeerszekere hond), Obedience, UV (uithoudingsvermogen), flyball, IPO (verdedigingshond) of SpH (speurhond). Natuurlijk kunt u ook proberen hoe uw Belgische Herder het doet bij de schapen. Er zijn tegenwoordig legio mogelijkheden om uw hond vervangend werk te bieden en voor de Belgische Herder is dat geen overbodige luxe.

Gezondheid
Zoals bij alle grotere hondenrassem, moet ook de NVBH alert zijn op het voorkomen van HD en ED. Heupdysplasie is een afwijking van de heupgewrichten. Elleboogdysplasie geeft problemen aan de voorhand. Het ontstaan van deze aandoeningen is niet louter erfelijk bepaald. Naast erfelijke factoren spelen ook omgevingsfactoren, zoals voeding en de juiste ondergrond, een grote rol bij het ontstaan van deze ziekte. Gladde vloeren zijn funest voor honden. Ook is het niet aan te raden om een hond teveel trappen te laten lopen, zeker niet zolang hij niet is uitgegroeid.

Hoeden
De Belgische Herder werd vroeger gebruikt voor het hoeden van kudden schapen en geiten. Zij hadden de taak de kudde bij elkaar te houden, ervoor te zorgen dat de dieren alleen het gras aten dat voor hun bek bestemd was en de kudde te beschermen tegen roofdieren en dieven.
Het feit dat de Belg voor zowel schapen als geiten werd gebruikt, vereiste nogal wat flexibiliteit van de hond. Een geit vraagt namelijk om een heel andere aanpak dan een schaap. Schapen zijn over het algemeen vrij zachtmoedige dieren die weinig druk nodig hebben. Wanneer de hond op een onwillig schaap inloopt, en daar eventueel bij blaft, zal hij het daarmee vrijwel altijd weer in de goede richting kunnen sturen. Geiten zijn daarentegen behoorlijk eigenzinnige dieren, die bovendien sterker en feller zijn dan schapen. Een geit zal dan ook lang zo gauw niet onder de indruk zijn van een blaffende hond en veel eerder de confrontatie zoeken dan een schaap. Hij heeft veel minder respect voor de hond. Wanneer de hond een geit tot de orde moet roepen, zal hij vaak zelfs zijn tanden in een poot moeten zetten. Het vergt natuurlijk nogal wat van een hond als hij bij de ene diersoort dat hij hoedt pertinent nooit mag bijten, terwijl het bij de andere een noodzakelijk onderdeel vormt van het hoeden.


In ’t kort
De Belgische Herder is een stoere, intelligente hond. Hij bezit de intrinsieke eigenschappen van een hoedende hond; hij is trouw aan zijn baas, kan wat terughoudend zijn naar vreemden en beschermt zijn baas en diens bezittingen. Wanneer men hem goed socialiseert, is hij gemakkelijk op te voeden tot een prettige kameraad voor het hele gezin.
De Belgische Herder is een echte ‘contacthond’. Men doet hem geen recht als men hem hele dagen alleen achterlaat. Het liefst onderneemt hij van alles samen met zijn baas en hij zou wegkwijnen als men hem niet genoeg aandacht kan geven.
Hoewel de Belgische Herder een stoere hond is, is hij toch erg gevoelig voor harde woorden. Hij is gemakkelijk op te voeden met een zachte, doch consequente hand. Hij heeft erg veel ‘will to please’, dus het is over het algemeen voldoende dat men hem duidelijk maakt wat men van hem verlangt. Wanneer hij het begrijpt, zal hij u graag gehoorzamen.
De Belgische Herder is een prima gezinshond, mits men de omgang tussen kind en hond als volwassene strikt regisseert. Kinderen moeten leren dat een hond geen speelgoed is en men moet nooit toestaan dat de hond gepest wordt. In principe moet men honden en kinderen nooit alleen laten. Alleen u bent in staat om hond en kind te leren respectvol met elkaar om te gaan. Wanneer u hieraan in het begin veel aandacht besteedt, kunt u de basis leggen voor een vriendschap voor het leven en zullen ze veel plezier aan en met elkaar beleven.

De Tervuerense Herder

Herkomst
Alle langharige Belgische Herdershonden werden in de periode van 1892-1899 op tentoonstellingen onafhankelijk van hun kleur ondergebracht in één klasse. Toen de Club du Chien de Berger Belge in 1899 besloot om bij de langharige honden slechts de zwarte variant te erkennen, was dat een zware slag voor de liefhebbers van de anderskleurige langharige herders. In 1900 besloot deze groep liefhebbers zelf een club op te richten, de Berger Belge Club. Deze club hield een eigen stamboek bij. Op tentoonstellingen werden de langharige Belgische Herders in twee klassen getoond, de zwarte en de anderskleurige honden. De leeuwkleurige(fauve) honden vielen bijzonder op in deze categorie. De heer M.F. Corbeel, brouwer in het plaatsje Tervueren, bezat twee roodbruine, zwartgevlamde langharige herdershonden, Tom en Poes. Tom stond bekend om zijn kwaliteiten als uitstekende waakhond. Zijn woeste karakter was legendarisch. Naast zijn nachtelijke taak om de brouwerij van zijn baas te beschermen, moest hij overdag de kar trekken. Ook hierin blonk hij uit. Uit de combinatie Tom en Poes stamt de roodbruine teef Miss, die donkergevlamd was. Zij werd gepaard aan de zwarte Duc de Groenendael, die waarschijnlijk ergens vaalrode voorouders gehad moet hebben. Uit deze combinatie kwam de rosgevlamde Milsart. Milsart kan beschouwd worden als de stamvader van de Tervueren en hij is veelvuldig gebruikt om het juiste type te verkrijgen. Hij is teruggepaard aan zijn moeder en aan zijn dochters. Door deze inteelt kreeg men in korte tijd een homogeen type.

Kleur
Men vond het in deze periode erg belangrijk om de juiste kleur bij de Tervueren vast te leggen, maar vergat daarbij uit het oog dat ook de raskenmerken behouden dienden te worden. De fokbasis was verschrikkelijk klein en na de Eerste Wereldoorlog was hier vrijwel niets van over.
In 1920 kwam er hulp. In dat jaar besloot de Société Royale St. Hubert de in 1899 uitgeschakelde kleuren alsnog toe te staan. Ook was het weer mogelijk om onderling te kruisen tussen de verschillende variëteiten. Men hoopte op deze manier de fokbasis te verbreden. De fokkers van Tervuerense herders moesten in het Interbellum gebruik maken van Mechelaars om het bestand weer wat te vergroten. Omdat het kenmerk lang haar recessief is ten opzichte van kort haar, kan het (ook nu nog) gebeuren dat in een nest Mechelaars een langharige pup wordt geboren. Minox, zo’n langharige Mechelaar, dekte verscheidene Tervuerenteefjes, die mooie, rastypische honden voortbrachten. Ook na de Tweede Wereldoorlog moest men terugvallen op kruisingen met Groenendaelers en Mechelaars om het ras niet te laten uitsterven. Van belang hiervoor is onder andere de Franse reu Willy de la Garde Noir, een vaalrode hond die uit een nest Groenendaelers kwam.

Karakter
Wat karakter betreft is er eigenlijk geen verschil met de Groenendaeler. Deze twee typen kunnen gezien worden als dezelfde honden met een andere kleur. Ook de Tervueren is wat zachter dan de Mechelaar. Hij heeft veel beweging en afleiding nodig. Het maakt niet zoveel uit wat u met uw Tervueren wil doen. Belangrijker is dát u iets met hem onderneemt. Samen bezig zijn met de baas is het grootste plezier dat u uw Tervueren kunt doen.

Verzorging
De vachtverzorging van de Tervueren vraagt nogal wat aandacht. Hij dient regelmatig geborsteld te worden. Extra aandacht vragen de volgende plekjes: de broek, de liezen, oksels en het plekje net achter de oren. Hier komen de klitten het snelst.
Met name in de ruiperiode verliest de Tervueren veel haar en kunnen er hele bossen vanaf komen. Ideaal hiervoor is het zogenaamde ‘herdersharkje’, dat de loszittende onderwol uit de vacht haalt.
Het is belangrijk om uw Tervueren al vroeg te leren dat de vachtverzorging erbij hoort. Wanneer u uw hond als pup al heeft geleerd dat hij op commando blijft staan, gaat zitten en plat kan liggen, heeft u daar de rest van zijn leven profijt van. Voor de vacht is het de eerste periode wellicht nog niet zo belangrijk dat hij dagelijks wordt verzorgd, maar voor het leerproces is het wel belangrijk dat uw hond dit vroeg leert te ondergaan.